Sobras, dorp boven de ravijn en een bloedbruiloft in Níjar
We zijn op terugweg van Tabernas en het avontuur in de woestijn, via L van Lucainena (bloemendorp) naar onze B&B Cortijo la Alberca in Níjar
Onderweg houden we een korte stop in het dorpje Sobras.
Dit mooie dorp is gebouwd op een steile leemheuvel, in een lus van de rivier de Aguas.
Het is spectaculair hoe de huizen boven de ravijn lijken te hangen.
In een wankel evenwicht boven een diepe spleet kijkt Sorbas uit over de Río de Aguas, die in de diepte stroomt.
Aan het plein waar het sociale leven zich afspeelt, staat de 16de eeuwse Iglesia de Santa Maria, het stadhuis en mooie herenwoningen.
Het kleine dorpje is bekend van het aardewerk, gemaakt door de plaatselijke pottenbakkers
Het is er leuk kuieren in de smalle straatjes
We zijn in Níjar en daar kent iedereen het verhaal van de Bloedbruiloft.
Voor Spanjaarden is Nijar verbonden met een gewelddadige gebeurtenis die hier in 1928 plaatsvond en later door Frederico García Lorca in een toneelstuk 'Bloedbruiloft' is verwerkt.
In de imposante herenboerderij Cortijo del Fraile, in Níjar, woonde Francisco Cañada, weduwnaar met drie dochters en twee zonen. In de vooravond van 22 juli 1928 waren de klokken van de Cortijo klaar om te luiden ter ere van de bruiloft die de volgende dag zou gevierd worden. De 20-jarige tengere, kreupele dochter, Francisca Cañada zal trouwen met Casimiro Pérez Pino, een bijna 30-jarige jongeling van de nabijgelegen boerderij El Jabonero. Hij was een verlegen en stille wees (zonder enige eigendom) die inwoonde bij zijn broer José en diens vrouw, Carmen Cañada, die dan weer de zus van zijn verloofde Francisca was. Twee broers voor twee zusters.
De gasten waren de avond tevoren al aangekomen in de woning van de bruid. Francisca Cañada gaf een deken aan haar toekomstige echtgenoot Casimiro Pérez en overtuigde hem wat te gaan rusten. Hij was moe van al dat gedoe rond een huwelijk. Maar … zij was echter niet van plan om te trouwen. Rond middernacht verliet Francisca Cañadas (Paquita Cañada) de woning en vluchtte op een muilezel, samen met haar neef, Francisco Curro Montes. Zij was verliefd op hem en al was de liefde niet wederzijds, hij besloot haar toch te helpen.
’s Morgens vroeg merkten de gasten dat de bruid verdwenen was. Ze zochten overal en uiteindelijk, op ongeveer 8 kilometer van de Cortijo vond een van de gasten een man badend in bloed. Drie schoten hadden Francisco Curro Montes gedood. Met de hulp van een aantal achtergebleven gasten en de Guardia Civil werd de ook toekomstige bruid snel gevonden. Haar bebloede en gescheurde kleren, toonde duidelijke tekenen dat ze aangevallen was. Zij verklaarde dat ze met haar neef was ontsnapt en dat zij op de weg naar La Serrata werden aangevallen. Een had het wapen dat Francisco Montes bij zich had genomen en schoot hem driemaal neer tot hij dood neerviel. De andere greep haar bij de nek, sloeg en wurgde haar en liet ze voor dood achter. Maar ze was enkel bewusteloos.
Het slachtoffer bekende haar bruidegom te hebben bedrogen door samen met haar neef te vluchten. Drie dagen lang werden zij en haar vader verhoord als de hoofdverdachten van de moord op Francisco Montes. Francisca Cãnada had zich met gescheurde kleren dicht bij de plek van de moord verstopt. Zij wist wie de moordenaars waren, maar ze wilde ze hun naam niet prijsgeven.
Uiteindelijk bleek dat niemand minder dan José Pérez, broer van de bruidegom en zijn vrouw Carmen Cañada de daders waren. José Pérez had geprobeerd zijn eigen schoonzuster te vermoorden.
Getuigen uit die tijd vertelden dat het huwelijk tussen Francisca Cañada en Casimiro Pérez werd bekonkeld door de families van beide echtgenoten nl. door José Pérez (broer van de bruidegom) en zijn vrouw Carmen Cañada (zuster van de bruid). Het doel van het huwelijk was om de bezittingen binnen de twee families te houden.
Francisca Cañada liep moeilijk sinds haar vader haar in de wieg een flinke rammeling had gegeven omdat ze niet ophield met huilen. De opdonder was zo hard dat het dijbeen uit haar heup was geschoten. Toen zij kort na haar eerste levensjaar probeerde te lopen bleek dat zij mank was. Omdat de tengere Francisca in een tijd van stevige boerendochters niet echt aantrekkelijk was en vader Francisco zich schuldig voelde, liet hij haar een huwelijksschat van 3.500 peseta’s, zijn eigen boerderij en grond in El Huálix. Om die reden hebben José Pérez en zijn vrouw Carmen Cañada het huwelijk mogelijk gemaakt en zou zo de erfenis op een voor hen ideale manier verdeeld worden.
Maar Francisca ‘wilde niet’ met Casimiro trouwen. Zij was als sinds ze een jong meisje was, smoorverliefd op haar neef Francisco ‘Curro’ Montes. Die verhouding werd verbroken toen haar vader dit ontdekte. Curro Montes was een vrouwenjager en had een meisje in elke boerderij.
Enkele dagen na de moord gaf José Pérez zich aan, samen met zijn vrouw Carmen. Hij werd veroordeeld tot acht jaar cel. Carmen Cañada zat kortere tijd gevangen.
Enkele jaren later verzon iemand in Níjar, een volksballade over die treurige 22 juli 1928, over de tragische gebeurtenis die wekenlang een verstikkende deken over het ruige landschap legde.
In de buurt van haar boerderij moest Francisca Cañada het liedje regelmatig aanhoren, waardoor haar intense verdriet er nooit minder op kon worden. Ze was inmiddels wat ouder geworden en ze kenden haar niet meer als de kleine Paquita maar als Paca la Coja, de Kreupele.
Zij was van alle kinderen de gekozen erfgenaam omdat vader Francisco zich altijd schuldig heeft gevoeld voor het pak slaag dat haar voor het leven mank had gemaakt. Nooit meer is Francisca getrouwd, nooit heeft zij nog over de misdaad van Níjar willen praten. Zij wou ook geen contact meer met haar zus en zwager. Slechts één keer, bedlegerig en niet lang voor haar dood, eind jaren tachtig, kreeg zij bezoek van Carmen. Die vroeg, zestig jaar na hun bloedige treffen op een donker kruispunt van stoffige paden, om vergiffenis. Francisca zei dat zij haar zus vergaf, maar verder geen contact meer met haar en haar man wilde hebben. Francisca Cañada, stierf op 84-jarige leeftijd op 10 juli 1987, bijna 60 jaar na de misdaad.
Zij heeft nooit meer Casimiro, de geplande bruidegom, gewond door zijn trots voor het leven, teruggezien. Hij huwde een andere vrouw en stichtte een gezin, 15 km verderop in het vissersplaatsje San José. Hij heeft slechts één keer over die zinderende nacht in juli 1928 willen spreken: “ Ik heb diepe droefenis gevoeld en ik weet niet wat ik nog meer heb gevoeld. Bij mij thuis waren wij geen mensen van wapens. Mijn arme broer kwam er het slechtst van af. Hij had die dood niet moeten veroorzaken. Maar onze gevoelens, weet u, zijn sterker dan wijzelf en verraden ons soms.” Hij overleed er in 1990, op de leeftijd van 92 jaar.
José Pérez kwam na drie jaar vrij dankzij een algehele amnestie bij het stichten van de Tweede Republiek en betrok met zijn vrouw Carmen Cañada, die al na enkele dagen cel was vrijgelaten, een huis in El Huálix, op grond van hun vader.
De misdaad van Níjar inspireerde Spaanse dichter en toneelschrijver Federico Garcia Lorca (1898 – 1936), tot het schrijven van beroemde werk Blood Wedding
In 1954 schreef de Catalaanse schrijver Juan Goytisolo schreef het toneelstuk Campo de Níjar (gebied van Níjar).
Volgend deel : Rodalquilar, spookdorp of openluchtmuseum